Vosje

een versleten vos
met verbeten trekken
om z’n besnorde bek
slentert over verlaten velden

grijnzen deed hij in
sprookjes – nu heeft hij
honger en hangt z’n vale staart
vermoeid tot op de grond

een magere sleep vol teken


uit: Danser, © 2009

Stamboomvrucht

daar, waar mijn steeltje zat
voordat ik werd geplukt
daar zit mijn ronde navel
als zegel op mijn zelf

ik zit er in de knoop
in ’t midden van mijn wezen
in ’t midden van mijn nerf
waar schaamte valt te lezen

een kijkgat zonder zicht
deurbel zonder deur
een trouweloze ring
’t roosje zonder geur

gekoesterd en verborgen
litteken van geen wonde
begin van jaren zorgen
met iedereen verbonden

afkomstherinnering


uit: Danser, © 2009

Draadloos

ik mis het telefoonsnoer
dat ik luisterend kon draaien
en krullen om mijn vingers

dat ik uit kon rekken
tot het toestel net niet viel
het was zo prettig beperkt en onhandig

dat snoer gaf houvast als een ankerlijn
mijn zenuwen kon ik erop botvieren
door te knijpen of wat te slingeren

het geleidde ons gesprek
spiralend klom het naar m’n oor
nu ben ik de draad steeds kwijt


© 2009

Mijn aard

voeten op een vel
ik stroom leeg via de zolen
alvorens mij vol te zuigen

te zwaar geworden
ontvalt mij dit overschot
het drukt zich op papier
bedachte woorden
die overbodig bleken

de ruimte vult zich nu
met het onuitspreekbare
(ik steek er geen vinger naar uit)

weerloos opbloeiend
uit deze chaos, een orde
die ik niet kan bevatten,
ben ik ontstaan –
dorstig als mos


© 2009

z.t.

een gure, aflandige bries
struikelde ons over scheerlijnen
gebiedend naar het strand

tumult ontstond
fel van de tongriem gesneden
tot ver over de schreef

we zouden de branding
in zijn gedreven en verder
als wij niet verzeild waren geraakt

in een leeggestoven dal
een kom, ontstaan uit wilskracht
voortvarendheid van het lot –

het was nog niet onze tijd


© 2009

Ontferming

het pannendak golft,
een overvliegende specht
bootst het na

balken zijn krom gaan lopen
ook de vloeren golven
alles is gaan buigen voor de tijd

de glas-in-loodramen
dorpels, traptreden
de schuifelende bewoners

zelfs iets van hun
onverzettelijkheid –
een enkele eik ontfermt zich

over het erf, het huis, de notelaar
de verfomfaaide katten, die dromerig
in wolkjes muggen staren

en over het echtpaar, dat zich
nog iedere dag op het bankje zet
om ook dat zonder spijt te verslijten


uit: Danser, © 2009

Wonderboom


daar lag de stam, de gevallen beuk
daar was het klauteren en beklimmen
welk een dartele tinteling wekte
deze dode mammoet in
mijn ongeschoeide voeten!

het sprietlopen, dat enkel kan geschieden
met kalme overtuiging
schoot uit mij tevoorschijn, mijn handen ontspanden
ongemerkt vielen m’n oude krukken
en het herfstbos deelde mijn verademing

wanneer ik lichtvoetig langs de schuine stam
aldoor hoger klom, waarmee ik het tijdperk
van schoorvoetend verplaatsen verliet
hoog, tot in de kruin, liep ik spriet –
tot waar de takken veren of breken

uit: Danser, © 2009