De verzamelaar


ik zie hem nog zo staan
tussen bakken langspeelplaten
in een versleten
tweedehands afghaan

iedereen had de winkel
al verlaten – hij bleef staan
z'n vingers wandelden
over de hoezen die
kantelden, ritmisch
tik-tik-tik

as viel van z'n sigaret
terwijl muziek werd opgezet
de naald liep door de groeven
een frons lag op z'n voorhoofd
z'n baard was vet
ik rook de geur

van een verbrande snor


©2009

Luchtdruk

's ochtends, vroeg
opnieuw het geluid
van een slome specht

met het plankje als klankkast
wordt ritmisch op een
langzaam leeglopende band
ingewerkt

de dag wordt aangezwengeld
ik lig nog in bed
en luister plat
mijn bestek wacht zwaar in de la


©2010

Schaduwen

liefde zou de kracht hebben
om rivieren te doen overstromen
dromen tot leven te brengen
bergketens te doen splijten

overal wordt zij gezien
en of het dezelfde geest is
die ik heb opgeroepen
in mijn overmoed

die mij nu neerdrukt
op de bodem van een
vollopend stuwmeer –
ik weet het niet

het lijkt er op
ze komt me bekend voor
haar brute kracht
en samenzweren

met al die andere
stalkende schaduwen –
of is zij in het licht
die ze werpt?


©2010

En passant

er zijn
geen foto's uit z'n jeugd

er zijn
wel herinneringen

er waren
toekomstdromen

er waren
jaren aan een rivier

er is
een vlot, met wier begroeid

er is
een aandachtige blik

bij het passeren


©2010

Primeur

trilling
niet nerveus maar opgewonden
een debuut in tastzin en reukzin

het kan de laatste keer zijn
stroom aan vingertoppen

de losgerukte blik
geeft het scherpste beeld

het geestesoog flakkert nog na
tot de schemer intreedt


©2010

z.t.

het lege blad
op mijn bureau
vat de avondschemer

zo schoon had ik het
nooit kunnen beschrijven


uit: Niet Over Rozen, © 2005

Hare Luchtigheid

zonlicht schittert scherp,
tussen het riet
verschijnen waterjuffers

trilglansjes van vleugelslag
elfjes, zomaar overdag,
met een ijl, onhoorbaar lied
komen zij
de stilte bewaken

pootjes raken zacht een spriet,
toppen tippen tot een landing
lichter dan de lucht
en wars
van gewichtige zaken


uit: Niet Over Rozen, © 2005

Romance

ergens tussen ernst en frivoliteit
ontmoet ik haar, Ceci

ingehouden opgewekt, ik zag
een gewenst kind, met ouders
die toch samen bleven

in haar handschrift
stond het te lezen
maar dat was pas later

eerst keek ze schuin langs me
naar m'n ziel, onder mijn arm
die zich geestdriftig verplaatste

mijn eerste afspraakje met haar
mijn eerste tafeltje van twee

laat u ons even?
Ceci n'est pas un poème


© 2010

Los

spanning op de touwen
op het krakend rieten vlechtwerk
de gevangen warme lucht
bolt hoog de paddestoel van doek
die statig staat te dralen
die waardig staat te wiegen

ongeduldig braakt een stalen draak
het vuur omhoog, doorbreekt de stilte
spanning wil stijgen –
inschepen nu, de mand verschuift
de landvasten vieren
de wind neemt de leiding

dan, je mee laten voeren,
laten stromen met de lucht
de hemel strekt zich bleekblauw uit,
met paarse en grijze tinten
de zon is zwak, niet nevelig,
tekent geen zware schaduwen

wel een glijdende luchtballon
op het avondland
die, boven de tijd uit gestegen
z’n passagiers ontvoert
de draak brult in de vredige rust
waarin ze langzaam verglijden


uit: Danser © 2009

Hollands harem

De vaarboer vaart zijn platte schuit
vol vrouwvolk van veld naar veld,
van eiland naar groen polderland
tussen riet en wilgen door

De vaarboer voert zijn platte schuit
langs dijken, door ondiepe vaarten,
waar het water hoog
zijn kudde draagt

in het ritme van dagelijks
melken – de vaarboer vaart
tot zijn uitvaart hem belet
nog langer voort te varen


uit: Danser © 2009

z.t.

mijn handen zijn te klein
om te begrijpen en bevatten –

ze blijken gemaakt
om door te geven


uit: Danser © 2009

Klein mospaardje

het paardje staat
bestaat
is aan het staan
tussen de bomen
roerloos

z’n manen hangen
z’n neus is dampig
ogen glimmen
alles is rond
en staande

stevig op hoeven
op de grond
het staat
als een paardje
in zichzelf

de manen golven
de topjes althans
de touwige topjes
de rest staat, stevig
warm en dampig


uit: Danser © 2009

Grensgebied

de hoeven hebben de stenen
straat verlaten
geen echo tegen de huizen meer

dof ploffen ze in de aarde
we dringen de stilte binnen

voor de laatste geluiden
is alle ruimte

als ik de teugels in houd
hoor ik – zijn bries

mijn zucht


© 2010

Soulange

zonder beschrijving
lijkt er niets te zijn
begin ik met haar vingers
dan beperk ik
wat jij al zag
en doe ik haar tekort

zelfs een nagel zou
buiten de boot
kunnen vallen
als hij iets te lang
te scherp
te gekleurd
zou klinken

liever laat ik het
bij wat je al wist:
dat ze mooi is
en van niemand


© 2010

z.t.

je gezicht ligt vochtig
in mijn nek
je schouders
schokken niet

innig kruip jij
in een niet aflatende omhelzing
als een bufo bufo
om mijn warme lijf

zacht zijn we samen
te lang omklem je
mijn armen, rug – het verraad
een naderend afscheid


© 2010

Vosje

een versleten vos
met verbeten trekken
om z’n besnorde bek
slentert over verlaten velden

grijnzen deed hij in
sprookjes – nu heeft hij
honger en hangt z’n vale staart
vermoeid tot op de grond

een magere sleep vol teken


uit: Danser, © 2009

Stamboomvrucht

daar, waar mijn steeltje zat
voordat ik werd geplukt
daar zit mijn ronde navel
als zegel op mijn zelf

ik zit er in de knoop
in ’t midden van mijn wezen
in ’t midden van mijn nerf
waar schaamte valt te lezen

een kijkgat zonder zicht
deurbel zonder deur
een trouweloze ring
’t roosje zonder geur

gekoesterd en verborgen
litteken van geen wonde
begin van jaren zorgen
met iedereen verbonden

afkomstherinnering


uit: Danser, © 2009

Draadloos

ik mis het telefoonsnoer
dat ik luisterend kon draaien
en krullen om mijn vingers

dat ik uit kon rekken
tot het toestel net niet viel
het was zo prettig beperkt en onhandig

dat snoer gaf houvast als een ankerlijn
mijn zenuwen kon ik erop botvieren
door te knijpen of wat te slingeren

het geleidde ons gesprek
spiralend klom het naar m’n oor
nu ben ik de draad steeds kwijt


© 2009

Mijn aard

voeten op een vel
ik stroom leeg via de zolen
alvorens mij vol te zuigen

te zwaar geworden
ontvalt mij dit overschot
het drukt zich op papier
bedachte woorden
die overbodig bleken

de ruimte vult zich nu
met het onuitspreekbare
(ik steek er geen vinger naar uit)

weerloos opbloeiend
uit deze chaos, een orde
die ik niet kan bevatten,
ben ik ontstaan –
dorstig als mos


© 2009

z.t.

een gure, aflandige bries
struikelde ons over scheerlijnen
gebiedend naar het strand

tumult ontstond
fel van de tongriem gesneden
tot ver over de schreef

we zouden de branding
in zijn gedreven en verder
als wij niet verzeild waren geraakt

in een leeggestoven dal
een kom, ontstaan uit wilskracht
voortvarendheid van het lot –

het was nog niet onze tijd


© 2009

Ontferming

het pannendak golft,
een overvliegende specht
bootst het na

balken zijn krom gaan lopen
ook de vloeren golven
alles is gaan buigen voor de tijd

de glas-in-loodramen
dorpels, traptreden
de schuifelende bewoners

zelfs iets van hun
onverzettelijkheid –
een enkele eik ontfermt zich

over het erf, het huis, de notelaar
de verfomfaaide katten, die dromerig
in wolkjes muggen staren

en over het echtpaar, dat zich
nog iedere dag op het bankje zet
om ook dat zonder spijt te verslijten


uit: Danser, © 2009

Wonderboom


daar lag de stam, de gevallen beuk
daar was het klauteren en beklimmen
welk een dartele tinteling wekte
deze dode mammoet in
mijn ongeschoeide voeten!

het sprietlopen, dat enkel kan geschieden
met kalme overtuiging
schoot uit mij tevoorschijn, mijn handen ontspanden
ongemerkt vielen m’n oude krukken
en het herfstbos deelde mijn verademing

wanneer ik lichtvoetig langs de schuine stam
aldoor hoger klom, waarmee ik het tijdperk
van schoorvoetend verplaatsen verliet
hoog, tot in de kruin, liep ik spriet –
tot waar de takken veren of breken

uit: Danser, © 2009